woensdag 23 maart 2022

Het leenstelsel. Gedoemd om te mislukken

In 2014 was duidelijk dat het (toen nog) door te drammen "sociaal leenstelsel" gedoemd was om te mislukken. 

Ik ben van de generatie-sociaal leenstelsel en was toen al kritisch over de motieven die het voorstel moesten dragen. De heer Duisenberg van de VVD kwam aanzetten met non-argumenten: de student zou geen leenangst krijgen, omdat de lening toch wel zou worden aangegaan om de studie te financieren.
Ik kreeg als toekomstig leenstelselstudent een nationale enquête voorgeschoteld om zogenaamd het draagvlak onder jongeren te peilen.

De vragen waren geen daadwerkelijk opiniërende vragen, maar sterk gestuurd op het met "ja" en "nee" beantwoorden van onmogelijke dilemma's. Het was niet de vraag of de jongere/student bereid was om een fikse schuld aan te gaan, maar er moest stelling worden gekozen in de kwestie "wel of niet studeren".
De uitkomsten van de enquête werden door de PvdA en VVD misbruikt om richting een gefingeerde acceptatie van het leenstelsel toe te redeneren.

Dan de constructie. Een student onder de prestatiebeurs van vóór 2015 had pech als hij/zij vermogende ouders had die geen bijdrage leverden in de studiekosten. Met een bijbaan kunnen de kosten voor de universiteit natuurlijk niet worden voldaan, dat is een illusie. De basisbeurs werd kunstmatig zo laag mogelijk gehouden. Als één ouder of beide ouders uit beeld waren en dus langdurig niet bijdroegen in het onderhoud, dan moest letterlijk het hele privéleven van het gezin in documentatie aan DUO worden overgelegd. Om studiefinanciering te ontvangen, was nodig dat de minderjarige en een verzorger brieven schreven over het privéleven van het kind en de band met de ouders. Een derde partij, bijvoorbeeld een psycholoog, moest worden bezocht om de vereiste "derde brief" aan DUO te overhandigen.

Met de komst van een leenstelsel voor íedereen, ongeacht het inkomen van de ouders of de staat van het huishouden, was het voorbij met deze vergaande aantasting van de privacy van het kind en met het uitsluiten van studenten die op geen enkele manier op een bijdrage van hun ouders kunnen rekenen. Ten aanzien van de gelijke kansen voor alle jongeren biedt het leenstelsel dus voordelen. Daar komt bij dat studenten die later onvoldoende inkomsten hebben om hun studieschuld terug te betalen, ook niet voor financiële onmogelijkheden komen te staan; de hoogte van de aflossing wordt aangepast aan het vermogen. 

Waar het mislukken van het leenstelsel in schuilt, is de pretentie: "Het onderwijs wordt verbeterd door de investeringen die de studenten van de generatie-sociaal leenstelsel doen".
Dat was al vóór de invoering van het leenstelsel in 2015 een flop. De praktijk mag dan ook geen verbazing wekken: professoren, doctorandi en andere docenten blijven gerust doorgaan met het voorlezen van PowerPoints die zij in 2011 hebben samengesteld, zonder ook maar naar  onderwijsontwikkeling om te kijken. Ik heb het van dichtbij meegemaakt: op sommige sectoren na (de exact-wetenschappelijke opleidingen en laboratoria brengen de investeringen wél in praktijk in de medische sector en technologie) is de ambitie er niet om aan onderwijsontwikkeling te doen. Alles blijft gewoon hetzelfde. 

Het tweede argument van Duisenberg was "Ook als deze generatie in onderwijsontwikkeling heeft geïnvesteerd en er niets van terugziet, dan doen ze het voor de toekomstige generaties".
De VVD stelt hier een plan B op: mocht het toch niet zo zijn dat het onderwijs er iets mee opschiet, dan stellen we maar voor dat studenten zich opofferen voor de toekomst.
Ten eerste is niet gebleken dat studenten bereid zijn schulden aan te gaan voor mogelijke onderwijsontwikkeling, ten tweede is die vorm van naïef altruïsme geheel uit de duim van de heer Duisenberg gezogen. Geen student gaat moedwillig een schuld aan om de toekomstige generaties beter onderwijs te geven, de schuld wordt aangegaan omdat de student zélf een opleiding nodig heeft.






vrijdag 21 februari 2020

Hoge intelligentie is een gunst voor de samenleving. Over stigma's, "domme" mensen en interesses

"Ben je hoogbegaafd?", "Ben je heel erg intelligent?", die vragen krijg ik mijn gehele leven te horen. Omdat ik voor mijn derde levensjaar al kon lezen en schrijven en me te pletter verveelde op de basisschool, wisten leraren niet wat ze met me aanmoesten. Tijdens een sollicitatie kreeg ik de vraag, of ik hyperintelligent ben, voorzichtig toegeworpen, alsof het gênant is om zo'n vraag in alle openheid te stellen.

Hoge intelligentie is nog altijd met mythes omgeven: intelligente mensen zouden niet van prietpraat houden, theoretisch zijn, doordraven in het maken van analyses en té ambitieus zijn voor minder boeiende zaken. De hoogbegaafde mens zou zich snel vervelen in een bepaalde functie. Iemand die multigetalenteerd is zou bovendien te 'generalistisch' zijn om zich op één specifiek vakgebied toe te willen leggen.

Stigma's
Stigma's zijn afkomstig van mensen die zich geïntimideerd voelen door intelligentie. De heersende negatieve toon is 'iedereen is gelijk, dus doe maar gewoon en pas je aan aan de meerderheid die minder intelligent is'.  Dat gelijkheidsdenken wordt gestut door beledigde ego's. Typerend voor het eenzijdige denken zijn het niet bestaande fenomeen "Emotionele Quotiënt" (EQ is encefalisatiequotiënt, duidend op het hersenvolume) en "University of Life", of opmerkingen als 'minder intelligente mensen zijn vaak socialer', die tegenstrijdig zijn aan de werkelijkheid. Ik heb nog nooit van mijn leven geklaagd, maar ik heb wel altijd te maken gehad met afgunst van mensen die niet willen accepteren dat mensen verschillend zijn.

Domme mensen
Of domme mensen bestaan? Natuurlijk! Dat zijn mensen die de mond vol hebben over anderen, maar er zelf flink naast zitten. Met mensen die het verband tussen oorzaak en gevolg niet begrijpen, is het niet eens mogelijk om in discussie te gaan. Het mag best worden gezegd dat ik ervan baal dat er zulke domme mensen zijn dat er nauwelijks of niet redelijk met ze te communiceren valt. Iets anders waar ik ook van baal, is dat de mensen die meevaren op de waan van de dag, in de meerderheid lijken te zijn. Mensen verliezen zich in die waan en laten zich jammerlijk leiden door de opinie van de meerderheid. Zulke mensen laten zich een mening opdringen en vereenzelvigen zich er nog mee ook. Ik omring me liever met mensen die zélf denken en voelen, die zich niet laten manipuleren door de meerderheid.

Hoge intelligentie is een voordeel
Ik vind het niet interessant om een etiket aan mezelf toe te dichten. Hoogbegaafdheid en hoge intelligentie zijn per definitie géén geen kant-en-klare definities. Correlaties vormen de indicatoren om intelligentie te beoordelen. Ik weet piekfijn wat ik wel en wat ik niet kan. Bij mij uit intelligentie zich erin dat ik een voeler en ziener ben en daarmee is mijn denkwijze nauw verweven. Ik voel het wanneer mensen iets veinzen. Dat neemt niet weg dat ik helemaal niet vies ben van praten over minder belangrijke zaken en ik sterker gericht ben op sociaal contact dan op theoretische kwesties. Hoewel introversie een pseudowetenschappelijk fenomeen is, is de achterliggende gedachte begrijpelijk: de 'introverte mens' zou geneigd zijn tot introspectieve activiteiten en zich leeggezogen voelen na een dag vol herrie en activiteiten. Introversie zou vaker voorkomen bij intelligente mensen. Ik heb juist het tegenovergestelde: ik heb meer met chaos en zou liever naar een feest gaan dan een boek lezen. Clichés zijn nooit waar! Zo is er ook het cliché dat hoogbegaafden vastlopen op de universiteit, omdat ze voor het eerst moeten leren. Ik haalde moeiteloos mijn vwo en op de universiteit heb ik alsnog niet hoeven studeren.

Met mijn optimisme zeg ik: intelligente mensen die op meerdere fronten goed functioneren, zijn een aanwinst voor de samenleving. Het voordeel van intelligentie is gelegen in wat algemeen erkend wordt als gemene deler: het probleemoplossend vermogen van mensen. Geef een complex vraagstuk of schotel iets onbekends voor en er wordt naar een praktische oplossing gezocht. De vaardigheid om oorzaak en gevolg helder te onderscheiden, is ook een voordeel van intelligentie. Intelligentie die goed kan worden benut.

donderdag 20 februari 2020

[ Grooming/Stalking ] Ik word al mijn leven lang belaagd door mannen. Ik ben het beu om me altijd te moeten verdedigen.


Ik word bijna mijn gehele leven lastiggevallen door mannen die ik niet ken. Ik draag geen make-up en ik doe meestal een lange jas aan als ik over straat ga. In de puberteit ben ik zelfs jongensbroeken gaan dragen in de hoop dat zoiets als 'seksloos' zou worden gezien. Ik kijk in het openbaar bewust niemand aan. Toch hebben deze trucs om minder op te vallen niet geholpen. Zelfs in een soepbroek werd ik nog achtervolgd.
 
Ik ben mans genoeg om me geen slachtoffer te voelen. Toch is het wel zo erg dat ik geen leven zou hebben als ik uit zou gaan. Dat soort activiteiten moet ik mijden. Vraag mij niet waarom. Dat zouden al die mannen zelf eens moeten zeggen. Mijn leven is eerlijk gezegd al behoorlijk beperkt door de vele situaties waarin ik met belaging en obsessanten te maken krijg.

Bij de meeste vrouwelijke leeftijdsgenoten hoef ik in ieder geval niet op begrip te rekenen. Ik heb ervaren dat zelfs met afgunst werd gereageerd. Na één keer in de trein in het bijzijn van mijn klasgenoten te zijn betast, ben ik voor de rest van het jaar genegeerd. Het zou aan mij liggen, ik zou het zelf allemaal uitlokken. Erover klagen? Wees blij dat je wordt lastiggevallen!

Grooming

Gelukkig is er een woord voor een specifiek type belaging en intimidatie: grooming. In het Nederlands ken ik geen betere vertaling. Het is een slinkse wijze van iemands vertrouwen winnen of misbruik maken van een bepaalde situatie of een machtspositie. Het overkomt niet alleen kinderen en jongeren dat iemand een poging doet om hun vertrouwen te misbruiken. Ik ben nooit ten prooi gevallen, maar ik heb wel tot op de dag van vandaag te maken met pogingen tot grooming.

Als kind heb ik een vriendschap moeten laten verwateren omdat ik voelde dat ik een vader niet kon vertrouwen. Hij kwam één keer eerder thuis en liep naar boven om ons te vragen of we doktertje met hem wilden spelen. Mijn intuïtie gaf aan dat het niet goed zat. Al vanaf zeer jonge leeftijd vertrouw ik op mijn intuïtie en ik heb het eigenlijk nooit verkeerd aangevoeld. Ik heb een smoes verzonnen dat ik eerder naar huis moest. De vader rende de trap af, achter me aan, om te zeggen "Nu al? Je hoeft helemaal niet naar huis!". Ik probeerde me uit de voeten te maken. Hij vroeg "Mag ik dan wel je jas bij je aandoen?".

Ik kwam daar niet meer over de vloer, maar kon mijn beste vrienden niet uitleggen waarom ik daar niet meer naar binnen ging. De betreffende vader is nog een keer op straat naar me toegekomen om me op te tillen. Ik heb me hevig verzet en gegild. Hij heeft daarna andere kinderen opgetild om te tonen "dat hij geen kwaad in de zin had". Toen ik 12 was en ik mijn buurmeisje tijdens de avondvierdaagse een zak snoep om haar nek hing, stond hij ineens naast me om te zeggen dat ik zo lekker groot was geworden.

Er is niets gebeurd omdat ik alert was, maar het blijft vreemd: een vader, gelukkig getrouwd, viert binnenkort zijn jubileum, is niet te vertrouwen.

"Wees blij dat je wordt belaagd"
Als ik verhalen lees van andere vrouwen die vaak worden lastiggevallen door mannen die ze niet kennen, dan zijn de reacties over het algemeen bagger: "Je bent helemaal geen lekker wijf", "als ik niet naar je zou roepen, dan ben je ook niet blij", "wees blij dat nog iemand naar je roept", "je bent een aanstelster", "zure pruim". Die opmerkingen komen van mannen die hun gedrag duidelijk willen vergoelijken en vrouwen die gebeten zijn door het groene monster.

Wat ik meemaak, gaat verder dan alleen 'pssss pssssjtt'  of wat verwensingen. Al krijg ik die wel naar mijn kop geslingerd omdat ik belagers negeer. Ik vraag nergens om! Van opmerkingen over uiterlijk en aantrekkingskracht word ik bovendien recalcitrant. Beter gezegd: dat ben ik al, maar ik raak alleen maar geërgerd als ik dergelijke aperte 'complimenten' krijg. Een sisverbod, een verbod op straatintimidatie, is een farce. De overtreding van een verbod op straatintimidatie zou een klachtdelict moeten worden. Wat als een agent zélf de persoon is die belagend gedrag vertoont? Ik werd afgelopen jaar bijvoorbeeld op de voet gevolgd door een agent in een busje, omdat hij me had zien lopen. Hij hing uit het raam van de passagierskant om te gluren. Hij was alleen op pad, dus dat kon hij ook ongemerkt doen. Een andere agent, een motoragent, kon ternauwernood voorkomen dat hij op een tegenligger zou crashen terwijl hij me na bleef staren. Hij had me vanaf het centrum gevolgd met zijn motor.

Mijn moeder heeft er ook mee te maken gehad toen ze aangifte wilde doen van een poging tot ontvoering. Twee mannen wilden haar hond in elkaar trappen en de één had de ander opdracht gegeven om haar te pakken. Ze heeft het op een rennen gezet om ze af te schudden. De agent die de aangifte op zou nemen heeft tegen haar gezegd 'Dan had je maar niet zo'n lekker wijf moeten worden'.

Grooming en intimidatie door docenten: een lastige situatie, want als leerling zat ik toch in een chantabele positie
Het zijn niet alleen vreemden die proberen mij te intimideren. Ik heb in opleidingen meegemaakt dat docenten een relatie met me wilden. Misschien overkomt dit iedereen wel eens in zijn of haar leven. Dat neemt niet weg dat het wrang kan zijn, zeker als de geïntimideerde maatregelen moet treffen om de situatie te beëindigen.

Eén docent liet voortdurend subtiel weten mij aantrekkelijk te vinden. De opmerkingen werden verpakt in complimenten als 'ha, schoonheid', 'ben je al model of overweeg je model te worden?', 'je bent zo smal, je kunt wel wat hebben'. Ik hoopte nog dat ik me een beetje onopvallend kon maken door me zo stil mogelijk op te stellen, maar dat werkte niet. Tegen het einde van het jaar werden complimenten vervangen door bot gedrag en pogingen om me zoveel mogelijk aan te raken. Het werd een kat-en-muisspel waarbij hij tegen me op probeerde te 'botsen' of achter me ging staan. Ik was hem iedere keer te slim af door een onverwachte manoeuvre te maken. Hij heeft één keer geprobeerd om zich tegen me aan te wrijven en te zoenen. Ik heb toen een collega van hem geroepen om een willekeurige vraag te stellen. Zijn collega begreep niet goed waarom hij maakte dat hij wegkwam. Ik weet niet of ze het doorhad, maar ik kon er ook niets over zeggen. Ik was uiteindelijk afhankelijk van deze docent omdat hij over de cijfers ging. Een vertrouwensband tussen ons was er door zijn gedrag niet, terwijl deze docent door iedereen als een 'lieve' en 'gezellige' docent werd ervaren. Mijn klasgenoten waren zelfs dol op hem, ze vonden hem niet alleen knap qua uiterlijk, maar ook een vrolijke persoonlijkheid.

Nog lastiger vond ik de situatie tijdens mijn eerste studie. Een in het docententeam en onder studenten zeer geliefde docent heeft me al aan het begin van het jaar opgezocht om te vertellen dat hij met me op vakantie wilde. Om het te dramatiseren, merkte hij op dat een groep van dertig studenten hem gestolen kon worden als hij mij niet kon krijgen. Iedere gelegenheid wilde hij aangrijpen om bij me te zijn. Vooral dat gedreig met 'als ik jou niet kan krijgen' maakte het een rotsituatie. Intimidatie kan zo subtiel plaatsvinden, dat niemand de signalen opmerkt. Om een eind te maken aan de constant sluimerende intimidatie, heb ik me naar een andere locatie laten overplaatsen.

Géén gemakkelijke prooi- maar ik ben het wel beu dat ik me altijd moet verdedigen of alert moet zijn
Met mijn lengte, snelheid en alertheid ben ik gelukkig voor niemand een gemakkelijke prooi. Ook kan ik zo luid uit de hoek komen, dat ik mensen flink kan laten schrikken. Ik ben het wel spuugzat dat ik regelmatig een sluiproute moet zien te vinden of de verdediging in moet zetten. Ook heb ik heel vaak aangifte moeten doen van belaging door mannen die ik niet kende, maar die me hadden zien lopen.

Mijn moeder heeft de tuin met schuttingen af laten zetten omdat zij te maken had met mannen die 's avonds stonden te gluren. Eén keer heeft ze een buurman betrapt toen hij zich 's nachts vastliep in de coniferen. Deze vader van een gelukkig gezin, met wie ze tot dat moment goed bevriend was, was over het hek geklommen. Ik was nog klein en had het gekraak gehoord. Ik riep mijn moeder dat ik iets in de tuin hoorde. Ze keek de gelukkige huisvader recht in zijn gezicht, waarop hij in blinde paniek vast kwam te zitten in de struiken.
Toen ik als zeventienjarige in mijn eigen buurt werd achtervolgd door een man, ben ik niet gelijk naar huis gegaan. Ik ben eerst naar het politiebureau gelopen. Kennelijk heeft hij ergens in de buurt te horen gekregen waar ik woonde, want hij was 's nachts over de schutting geklommen om met zijn lichaamssecretiën de schutting te markeren. De politie heeft hem klem weten te rijden en hem gearresteerd.

In een volle stadsbus werd ik door een man aangerand. Hij was zelfs zo gek om me bij mijn handen beet te pakken. Ik heb met mijn zwaarste stem door de bus geroepen dat hij zijn poten thuis moest houden en hulp van anderen gevraagd. Er was niemand die iets deed. Ze keken naar het voorval. Gelukkig reageerde hij geïrriteerd en heeft hij de bus verlaten nadat ik nog even voor 'klerewijf" en "chagrijn" werd uitgemaakt. Op één keer na ben ik nooit door iemand te hulp geschoten. Dat niemand iets doet, is niet leuk, maar ik heb nu andere troeven achter de hand. Zo schrikt het af als ik zeg dat ik meester in de rechten ben. Dat heb ik gezegd tegen een man die me vroeg om Lolita te spelen (hij wilde een ijsje voor me kopen en stelde voor te gaan zwemmen) en een man die had gehoopt dat ik schooljuf was. De eerste sprong direct op zijn fiets, de tweede werd helemaal bleek toen ik eraan toevoegde rechter te willen worden.

Ik ben geen slachtoffer, juist omdat ik altijd alert handel. Toch is het te gek voor woorden dat ík me altijd moet verdedigen, dat ik degene ben die mannen altijd van repliek moet dienen, dat ik me ingetogen op moet stellen om mannen geen verkeerd signaal te geven. Vanaf mijn 12e kijk ik mensen in het openbaar niet meer aan, omdat ik toen al stelselmatig achterna werd gezeten met opmerkingen als 'Je hebt zo'n lekker geil koppie', 'Ik dacht dat je net naar me keek', 'Je bent zo lekker, weet je dat?!'.

Grooming van volwassenen, door volwassenen

Tot op heden heb ik te maken met grooming. Ik vind het zo teleurstellend en een belediging. Ik heb altijd alles alleen moeten zien te rooien en hoewel ik dat geen probleem vind, zou ik best eens hulp willen krijgen. Als het gaat om vervoer, of sloopwerkzaamheden die ik fysiek niet alleen kan, of wat dan ook: als iemand oprecht wil helpen, zou dat welkom zijn. Ware het niet dat ik weet dat ik altijd op grooming bedacht moet zijn en dat mijn intuïtie altijd terecht blijkt te zijn. Het is niet dat ik mensen niet vertrouw. Ik ben niet naïef.

Zonder al te veel in detail te treden: ik zit er niet op te wachten dat vriendschappelijk contact of 'ik wil je best een keer helpen' een opmaat is naar 'ik wil je'.
Ik zit er niet op te wachten dat er gelijk verwachtingen aan worden verbonden als ik me gastvrij opstel. Eigenlijk ben ik van mijzelf een heel open persoonlijkheid, iedereen is welkom, maar ik maak vaker wel dan niet mee dat iemand zich vriendschappelijk opstelt en ineens toe wil slaan. Ze hebben allemaal diezelfde blik in hun ogen als ze zeggen 'Weet je wel hoe aantrekkelijk je bent' en hun heimelijke obsessie ontaardt in opdringerigheid en verwachtingen. 

Het meest opvallend is dat een paar mannen hebben gezegd 'Je bent net zo oud als mijn dochter' en 'Mijn eigen kinderen zijn ouder'. De laatste die dit zei boog zich over me heen en probeerde zijn tong in mijn mond te steken. We waren gewoon in gesprek, ineens stond hij me aan te staren en had hij totaal geen schroom om over te gaan tot ongewenste intimiteiten. Toen kwam het: 'Jij wilt dit toch ook?'.
Ongewenste intimiteiten en grooming zijn geen "wederzijdse instemming".


donderdag 17 november 2016

Een kwestie van selectief geloven

Schijnbaar plotseling is er commentaar op de manier waarop praatprogramma's aan de man gebracht worden.  Sinds vorige week worden er iedere dag ingezonden stukjes en analyses aan gewijd in de kranten van één bekend Nederlands concern.

Het concept: plaats gasten van cognitieve diversiteit tegenover elkaar, gooi olie op het vuur, geef gasten de indruk dat zij hun zegje kunnen doen, toon "interesse", maar laat de gasten vooral door elkaar praten. Beseffen mensen wel dat dit een uitgedacht format is, bovendien van een uitgesproken politieke kleur? Er zit een omvangrijke redactie achter, de gasten worden zorgvuldig geselecteerd, er worden zelfs op het laatste moment gasten verwijderd als dat de stijl van de uitzending ten goede komt.

Wanneer de uitzending niet live is, of met enige vertraging wordt uitgezonden, dan wordt er flink geknipt om suggesties te wekken. Het is een bekende journalistieke tactiek om headlines te plaatsen die de lading niet dekken, maar wel een hoog "scoop"-gehalte hebben; uitspraken worden uit de context getrokken, om door herhaling in het collectief geheugen opgenomen te worden. Dat papegaaiencircuit is sterker geworden door de komst van interactieve nieuwsplatforms. Tegen de tijd dat het journaal wordt uitgezonden, is het "nieuws" al honderden keren herhaald. Sturing, bewuste sturing van mensen die zich daarvoor gevoelig tonen.

De omroepen hebben niet tot taak om aan waarheidsvinding bij te dragen. Het doel is simpelweg, om kijkcijfers te genereren. Ik kan me voorstellen dat mensen zich ergeren aan maniertjes. Daarom kijk ik bewust niet naar kletsprogramma's. Ik kan me geen moment aan de indruk onttrekken dat ik naar een format zit te kijken, omdat het geheel zo bedacht overkomt.

Het is een kwestie van "u vraagt, wij draaien". Mensen kunnen quasi-verontwaardigd zijn over de ongeïnteresseerde houding van de gastheer of -vrouw, over de onbeschoftheid van de opmerkingen die door hem of haar worden gemaakt, of juist de bewuste passiviteit tijdens een verhit debat. Soms lopen de gemoederen hoog op over het feit dat een omstreden gast wordt genodigd.  Zolang men tijdens een conflict blijft happen (meestal zonder enige context), heeft de provocateur middelen om te shockeren. Het is eenvoudig om een dergelijk conflict dood te laten bloeden.

Sterker nog, het is heel eenvoudig om het momenteel zo betwiste format te laten floppen. Door geen aandacht meer te besteden aan wat geen waarde heeft voor de algemene ontwikkeling. Door selectief te geloven.

zaterdag 26 maart 2016

Onderwijs: over presteren, pesten en respect voor verschillen

"Mama, bij de tafel van acht kun je aan de rechterkant steeds twee eraf halen en aan de linkerkant tien erbij optellen". Ik moet een jaar of vijf zijn geweest toen ik voor mezelf methodes bedacht om snel en eenvoudig te rekenen. Dat mocht niet van school. Het moest op de manier van de juf. Ze had ook geen antwoord op moeilijke rekenvragen, want ze volgde de uitleg uit het instructieboekje. De juf probeerde me wijs te maken dat ik niet kon rekenen. Ze was zelfs bezorgd naar mijn moeder gestapt om te vertellen dat ik niet kon klokkijken, alleen maar digitaal! Ik was opgegroeid met een digitale klok en vond het heel gewoon om te moeten cijferen om te weten hoe laat het was. De meeste kinderen uit mijn klas konden echter nog niet digitaal klokkijken. We hebben dus een analoog klokje aangeschaft, om mij eraan te laten wennen.

Ik heb er al vaker over geschreven. Ik heb me op de basisschool erg verveeld en zag nooit de waarde in van het schoolgaan.  "Onderwijs is een recht", werd ons altijd ingewreven. Waarom voelde het dan nooit als een recht? Misschien zou ik het onderwijs als een recht hebben ervaren, als er meer respect was voor verschillen tussen kinderen. Zo er verschillende mensen zijn, zo zijn er ook verschillende leerstijlen en vaardigheden. Een kind kan uitblinken in rekenen en minder goed zijn in taal, of andersom. Er zijn zeer intelligente kinderen en minder intelligente kinderen. Allemaal heel natuurlijk, er zou dan ook geen probleem gemaakt moeten worden van verschillen.

Een probleem wordt het wel, wanneer iedereen maar in dezelfde mal geperst wordt. Ik heb op mijn beurt ervaren dat ik niet mijn volle potentieel mocht benutten als kind, al zat ik op een school die wel pretendeerde daarvoor de ruimte te bieden. Ik vind, achteraf bezien nog steeds, dat ik altijd gedwongen werd tot onderpresteren.

Op de kleuterschool werd er nog geen les gegeven. Vaardigheden als lezen en schrijven, werden niet  gestimuleerd. We moesten allemaal in de zandbak spelen, liedjes zingen en ook allemaal hetzelfde knutselwerk maken. Hoe vaak we collages moesten maken! Gemakshalve scheurde ik grote repen papier om op het karton te plakken. De juf zei dat dat niet zo mocht, ik moest snippertjes plakken, want dat was de opdracht! Wat een fantasie! Iedereen werd gestimuleerd om identieke prestaties af te leveren. Als het schoolrapport op komst was, dan zag je meer dan dertig van dezelfde tekeningen, kleiwerkjes, collages, vouwwerken en knipsels. Geslachtsspecifiek gedrag was nog altijd de norm op de Pabo, kennelijk, want voor de meisjes was er alleen een poppenhoek met een kassa en andere meidenspullen ingericht door de docenten.

Ik was qua uiterlijk een meisjesachtig meisje, maar ik hield niet van poppen en meidenspelletjes, omdat ik dat veel te tuttig en te kinderachtig vond, allemaal- al had ik wel een keukentje thuis. Ik nam altijd jongens mee naar huis, ik kreeg ze zo gek om ze de afwas te laten doen in het keukentje, maar ik hield ook van radiografisch bestuurbare auto's en technische spelletjes. Ik nam mijn beste vriend mee naar een autotentoonstelling. Ik deelde de lakens uit wanneer er opdrachten moesten worden uitgevoerd. Niet erg genderspecifiek allemaal, want de meisjes liepen liever rond met een babypop op de arm. Reden tot zorg? Kijk maar uit, voor je het weet noteert de juf dat je geen vrienden hebt, omdat je maar één of twee beste vriendinnetjes hebt en verder altijd een jongen bij je hebt!

Ik was creatief en expressief, ik hield ervan om verhalen te vertellen, mensen te entertainen en te leren. De kinderen uit mijn klas vonden mijn vocabulaire vaak te moeilijk, dat werd dan in mijn rapport genoteerd als "negatief". De meeste kinderen staken liever een niet te volgen verhaal af over "voetballen met opa op een zondag om de hoek, en toen viel ik, en toen...uhhh...ik ging nog naar het strand en uh..we kwamen een hele grote dino tegen". Of ze deden een boekje open over de opvoedkundige kwaliteiten van hun ouders: "Papa heeft me leren vuurwerk af te steken in huis".

Aangezien ik op mijn derde al kon lezen en schrijven, had ik niks meer te doen toen er voor het eerst schrijfles werd gegeven. Ik moest het avi-niveau van de klas aanhouden, terwijl ik al op het hoogste avi-niveau zat. Als we op woensdag naar de bieb gingen, liep ik naar de volwassenenafdeling om daar een roman te zoeken. Dat mocht niet, ik moest boeken lezen met het stickertje van het avi-niveau van onze klas. Dan nam ik maar een boek om het boek weken later ongelezen te retourneren. Herkenbaar voor velen. Kinderen die boven hun kunnen moesten presteren, deden hetzelfde.

Ik vroeg wanneer we Engels zouden krijgen. Tot aan groep acht zeker niet, sterker nog: we mochten geen lessen in Engels volgen! Was het eens voorgesteld, hebben ouders en masse geklaagd en weten te voorkomen dat hun kind Engels zou krijgen. Toen ik op mijn achtste de boeken Frans van mijn moeder (boeken van het lyceum) had doorgewerkt, werd dat op school helemaal maar genegeerd. Het was niet belangrijk, want "zover waren we nog niet". Bij aardrijkskunde had ik de opdrachten van het geavanceerde niveau al af, maar daar waren we óók nog niet. Bij begrijpend lezen en grammatica moest ik, net als de rest van de klas, iedere week moeilijke woorden noteren, als ik die was tegengekomen in de tekst. "Ik ben geen moeilijke woorden tegengekomen", zei ik. "Dat kan niet", zei de docente. Iedereen vond dat er moeilijke woorden waren, dus ik moest dat ook vinden. Ik moest dezelfde mening zijn toegedaan.

Afgunst van ouders. "Hoogbegaafd? Stel je niet aan"
Er waren ook de rotopmerkingen van ouders van andere kinderen. De docenten hadden, ondanks dat zij me nooit op het niveau van mijn kunnen hebben laten presteren, snel door dat ik ver was in mijn ontwikkeling. Dat werd uitgesproken. Er werd gezegd dat ik zo'n "(mooi en) slim meisje was". Dat zette kwaad bloed. Ik begrijp nog steeds niet waarom sommige ouders zo afgunstig kunnen zijn en heel ver gaan om het kind van een ander kwaad te willen doen. Een moeder, afkomstig uit een niet al te beschaafd milieu, heeft haar vriendinnen flink opgestookt- vervolgens hebben zij dus blijkbaar hun kinderen betrokken in hun gevoelens van ongenoegen.

Ik werd mishandeld door een stel corpulente meiden van minstens zes jaar ouder. Ik kende ze niet. Nu wordt er veel over pesten geschreven en gesproken, maar de school ondernam hier niets tegen. Ik was niet bepaald een "pispaaltje", zoals het "slachtoffer" wel respectloos omschreven wordt. Mijn pesters kregen van mij direct een weerwoord en ik ben naar zowel de docent (die getuige was van het gebeuren) als de directeur gestapt, maar ik kreeg te horen dat ik maar beter mijn mond kon houden! Ik vond mijn spullen vernield terug op de gang; mijn nieuwe jas zat onder de messteken. Een zogenoemde "probleemjongen" uit de laatste klas werd door de school als zondebok beschouwd, maar wij hebben altijd het vermoeden gehad dat een moeder of een van die corpulente dochters het heeft gedaan. Ik heb nooit geloofd dat "toevallig" die lastige jongen, met wie ik nooit problemen heb gehad, de dader zou zijn.

Waarom zijn ouders in staat om hun kinderen zo tegen andere kinderen op te zetten? Hoe zoiets er bij pesters thuis toe gaat, dat vraag ik me af. Hebben die moeders het er thuis over gehad dat ik door de docent een slim en mooi meisje werd gevonden en hebben ze daarmee impliciet uitgesproken niet zo trots te zijn op hun eigen kind? Of vonden de meiden het zelf niet prettig om op jonge leeftijd  zwaarlijvig te zijn en reageerden ze dat graag af op een meisje van zes jaar oud, dat zich met alle moeite moet verweren tegen een groep meiden met ook nog eens een groot leeftijdsverschil? Ik heb niet gevraagd om in de bewoordingen van de docenten (en dus niet in de vorm van uitdagender werk) een "voorkeursbehandeling" te krijgen, maar wat ik pas echt onbegrijpelijk vind, is dat moeders zo ver gaan om hun eigen kinderen op te ruien tot mishandeling en vernieling.

Dat bovengemiddeld intelligente leerlingen en studenten met honende opmerking worden bestookt, is niet ongewoon. Ik ben de cynische opmerkingen en misvattingen wel gewend: "Hoogbegaafden moeten maar normaal doen, net als de rest"; "Iedereen is gelijk, waarom denken hoogbegaafden superieur te zijn"; "Je past je maar aan"; "Ik wil niet dag en nacht studeren, dat moeten mensen die hoge cijfers halen wel". Ik ben niet degene die zich superieur voordoet of zich zo voelt. Als ik mijn capaciteiten wil benutten, dan interpreteren anderen dat onterecht als streberigheid of superioriteit.

Cito: nergens voor nodig, die drukte
Al vrij vroeg had ik verklaard niet meer naar school te willen. Uit pure verveling deed ik vanaf mijn achtste niets meer.  Ik maakte mijn toetsen wel en die haalde ik, zonder er moeite voor te hoeven doen. Er werd gerapporteerd dat ik in negatieve zin opviel, door mijn opstandigheid om nog moeite te doen voor school. De Cito-toets vond ik onbelangrijk. Aangezien iedereen de brugklas moet doorlopen, doet het resultaat van de Cito er niet toe: pas na de eerste twee jaren op het voortgezet onderwijs, wordt er een advies uitgegeven over het vervolgonderwijs van de leerling.

Het zijn sommige ouders die hun kinderen zenuwachtig maken voor de eindtoets, wat geheel onnodig is. Als pa en ma herhaaldelijk menen dat Sterre graag naar dat ene college wil, dan gaat Sterre dat zelf geloven, ook al is dat college niet leuk. Al lange tijd kent Nederland geen andere richtingen dan vmbo-mavo-havo-vwo (Gymnasium of Atheneum). Sommige ouders willen het gymnasium in de ivoren toren voor hun kind, ook al is het onderwijsaanbod om het even wat sinds de Mammoetwet en kun je net zo goed dat ene gebouw om de hoek kiezen. Pa en ma willen dat niet horen, zij starten een procedure als hun kind niet wordt toegelaten tot de ivoren toren. Nu ik zelf zo'n beetje alle onderwijsadviezen om de oren heb gekregen, weet ik (dat wist ik eigenlijk al)  officieel wat een onzin die adviezen toch kunnen zijn.

Ik dwaal af. Veel van mijn klasgenoten van vroeger zijn naar het vmbo gegaan; sommige voormalig klasgenoten hebben het voortgezet onderwijs niet afgemaakt en hebben verder geen opleiding meer gevolgd; een aanzienlijk deel van de meisjes is al op jonge leeftijd moeder geworden. Daarmee wil ik niets zeggen over de beslissing om jong een gezin te stichten; ik heb alleen een andere weg bewandeld dan het merendeel van mijn medescholieren van vroeger. Ik hoor soms dat zij het hoger onderwijs "hoogdravend" vinden. Ze lijken niet te beseffen dat er nu eenmaal verschillen tussen mensen zijn. Zij lijken ook niet te beseffen dat er mensen zijn die nauwelijks hoeven te leren om carrière te maken in het wetenschappelijk onderwijs (ik lees tot mijn verbazing zelfs van universitair studenten dat zij uren moeten blokken voor de bachelor en master).

Onze wegen scheidden zich, zoals ik altijd had voorzien. Docenten konden me wel op willen dringen om dezelfde interesses en hetzelfde niveau te hebben als mijn leeftijdsgenoten, maar het verschil in functioneren was simpelweg te groot. Had ik op het niveau van mijn klasgenoten moeten functioneren, dan had ik mezelf af moeten remmen. Dat werd nu juist al te vaak van me gevraagd, om mijn eigen kunnen te begrenzen.

Op het voortgezet onderwijs deed ik niet veel moeite. Ik heb nog nooit in mijn leven huiswerk gemaakt. Dat had ik niet nodig. Als er huiswerkcontrole was, dan noteerde ik snel cijfers en letters in de kantlijn en een kort antwoord, om de indruk te wekken dat ik mijn huiswerk had gemaakt. Toen ik alleen maar negens en tienen haalde en mijn laagste cijfer een acht was, werd wel duidelijk dat het aanvankelijk geadviseerde havo te makkelijk was. Een docente riep me bij zich. Het was een gok, maar ze wilde het er wel op wagen. Ze deed mij het voorstel om in één keer de examenklas van het Atheneum te doorlopen. Ik kon de eerste vijf jaar overslaan, maar daarvoor moest ik mezelf wel vwo-wiskunde vwo-Frans leren, evenals Natuurwetenschappen en alle andere vakken. Zo gezegd, zo gedaan.

Ik werkte in de vakantie vijf jaar wiskunde door. Binnen krap acht maanden had ik mijn diploma met daarop tien vakken en een omvangrijk project. Ik heb nog nooit het nut ingezien van scholing. Althans niet in mijn geval. Ik zei vroeger altijd dat ik diploma's niet belangrijk vond. De bewijsdrang heb ik nooit gevoeld, omdat bijna alles me zo gemakkelijk afging. Wat ik wel op een gegeven moment concludeerde: als ik het dan toch allemaal makkelijk vind, kan ik het net zo goed halen. Waarom niet? Al zou ik- bij wijze van spreken- dat diploma als een vodje beschouwen, dan heb ik 'm ieder geval, omdat mensen nu eenmaal graag cijfers en papieren zien.

Wat ik betreur-er is geen excuus voor dat het echt zo is gelopen- is dat ik geen volwaardig N&T-profiel heb. Ik was goed in natuurkunde en biologie. Wat wel gebeurt met een haastige beslissing, is dat over bepaalde onderwerpen niet goed is nagedacht. Op wiskunde na, zijn de bètavakken niet voor mij geselecteerd door de docent die me inschreef. Na de diploma-uitreiking hebben een docent en ik nog ernstig overwogen om mijn profiel alsnog in één jaar om te zetten.  Ik heb toen gezegd: ik wil politieke wetenschap studeren en er exacte vakken naast volgen.  Als ik alles over mag doen, dan zou ik volle bèta willen zijn.

Al is het moeilijk, héél erg moeilijk, om vele interesses te hebben. Ik houd bijvoorbeeld van natuurkunde, biologie, ICT, fotografie, architectuur, maar ook wiskunde, recht en politiek.  Ik heb een keer een uitgebreide test gehad en uit de resultaten bleek dat mijn brein alfa en bèta heel goed verwerkt. Dat verbaast mij niet. Het is niet altijd het ene of het andere uiterste. Mijn moeder kreeg op jonge leeftijd al lyceum-advies (havo/ vwo); zij is de directe verwant van een emeritus-hoogleraar. Aan vaderszijde komen rekenwonders en kunstenaars voor. Aan beide kanten is er een historie van hogere en academische scholing. Wat kies je dan, als je alles wilt en ook heel veel kunt? Het liefst alles natuurlijk! Ik ben nog steeds heel erg blij dat ik rechtsgeleerdheid ben gaan studeren, want ik houd van fiscaal recht, economie, vermogensrecht, havenrecht- zo kan ik nog wel even doorgaan.

Prestatiedruk?
Sommige scholen voor voortgezet onderwijs hebben taal- en rekenvaardigheden laten varen en bepaalde vakken afgeschaft, omdat velen het gemiddelde niveau niet behalen. In plaats van de moeite erin te steken om mensen iets bij te brengen, is de norm naar beneden afgesteld. Zo kan het dat veel jongeren het tegenwoordig normaal vinden om "hij wilt", "je bedoeld toch dat", "het is bekent" te schrijven. Op productetiketten lees ik "dit produkt beschermd tegen...". Zelfs een kwaliteitskrant merkt de zin "hij komt in tijdnoot" niet op stuurt een artikel zonder correctie door naar de pers.  Taalfouten, ze worden op grote schaal gemaakt en het onderwijs mag de jongere best wat vaker bijsturen.

Het zijn geen Amerikaanse toestanden in Nederland. Gelukkig maar, want de strijd om de beste leerling van de klas te worden, is geen smaakvolle traditie te noemen. In Nederland zijn ouders gealarmeerd als hun kind les in een vreemde taal krijgt. Waarom spreken de media dan eens in de zoveel tijd over de zogenaamde "prestatiedruk"?

Het is wel waar dat er kinderen zijn die prestaties moeten leveren die zij niet aankunnen. Er wordt in iedere klas een gemiddelde aangehouden. Kinderen moeten voldoen aan de norm die volgens de pedagogiekboekjes bij de leeftijd van de kinderen hoort. Ik ben van mening dat zowel onderpresteren, als ver boven het eigen kunnen moeten presteren, voor niemand goed is. Het onderwijs hoeft geen drama te zijn, maar het zou wel heel prettig zijn als er eens wat meer rekening werd gehouden met verschillen tussen kinderen en jongeren. Met een beetje begrip hoeven docenten zichzelf ook niet overspannen te maken.

De overspannenheid van docenten komt meestal door de manier waarop zij hun leerlingen bejegenen. In mijn loopbaan tot nu toe heb ik van dichtbij meegemaakt hoe een docent zonder reden of zelfs maar aanleiding, zijn leerlingen bot kan behandelen, variërend van het voor schut zetten van een leerling in de klas, tot het uitschelden van leerlingen, om vervolgens in een onaangekondigde driftbui te gaan smijten met spullen. Een docente vertrouwde me zelfs eens toe dat ze "in janken was uitgebarsten" omdat de kinderen in alle eerlijkheid hadden gezegd dat ze niet aardig was. Dat was ze ook niet, ze maakte behoorlijk venijnige opmerkingen, ze had één leerling die openlijk met afkeuren  werd behandeld en de kinderen moesten opvallend veel strafregels bij de directrice schrijven (we spreken over een school die volgens de slogan "gelooft in ieder kind", nog wel ná de jaren "00 ). Het opzettelijk en openlijk vernederd zijn en het hebben van een nare schooltijd, blijft velen nog lange tijd bij. Wat kost het alternatief, het opbrengen van begrip?







maandag 4 januari 2016

Afgestudeerden hebben torenhoge studieschuld

"Ruim 15.000 afgestudeerden hebben een studieschuld van ruim 50.000 Euro", zo bericht de Nationale Onderwijsgids. Nog eens een "geringe" groep van 100 studenten zou een schuld van meer dan 100.000 Euro opbouwen.

In 2013 maakte ik aan de hand van de modules van DUO, een schatting. De gemiddelde  studieschuld ex. lening, zou uitkomen op minimaal 29.011 Euro. Met inbegrip van de lening van studenten van vóór het leenstelsel anno 2015, is een studieschuld van 50.000 een reële schatting.
Het CPB verwacht dat de schuld onder het "sociaal leenstelsel", ten opzichte van het stelsel van de prestatiebeurs, tussen de 6000 en 9000 Euro per student zal toenemen.

Juli 2013 meende Kamerlid Pieter Duisenberg (VVD) dat de "leenangst" (eufemisme) veeleer een fabel zou zijn, daar het rapport "De studie waard", gepubliceerd naar aanleiding van de Onderzoeksmonitor 2012-2013, uit zou wijzen dat toekomstige studenten zich niet zouden laten weerhouden om een schuld op te bouwen

Genoeg over de theorie.
Wat zijn de praktische problemen waar de student mee te maken krijgt? 

1. In het oude stelsel van de prestatiebeurs geldt: wie binnen tien jaar het diploma behaalt, ziet de prestatiebeurs omgezet in een gift. Met deze regeling kan de student echter het schip in gaan. De prestatiebeurs wordt namelijk voor een beperkte periode verstrekt; geenszins voor de duur van tien jaar. De grens van tien jaar betekent dat slechts een deel van de studiefinanciering wordt omgezet in een gift. Het overige bestaat uit een lening: per definitie schuld;

2. De studieschuld kan niet los gezien worden van het toekomstperspectief van de student. In de eerste plaats zijn er de niet-rendabele studies, omdat er op de arbeidsmarkt geen behoefte is aan een grote hoeveelheid afgestudeerde literatuurwetenschappers, kunstkenners, opiniepeilers en psychologen (om enkele voorbeelden te noemen). Vraag en aanbod zijn nu eenmaal onontkoombare economische voorwaarden voor succesvolle toetreding tot de arbeidsmarkt, hoe jammer dit ook moge zijn voor de oprecht geïnteresseerde filoloog.

Een groot probleem bestaat waar het de voormalig studenten en co-assistenten betreft, die geen vergoeding ontvangen voor coschappen en stagetrajecten. Zo werd in december 2015 bericht dat de studieschuld van geneeskundestudenten harder oploopt vanwege de verplichting om (zonder vergoeding) tot 55 uur per week coschappen te lopen.
De minister zag aanvankelijk geen aanleiding om onderzoek te doen naar de onevenredige stijging van de schuld onder (voormalig) geneeskundestudenten ten gevolge van het wegvallen van de basisbeurs.

Onderzoeksprogramma De Monitor behandelt op 3 januari 2016 de uitbuiting van afgestudeerde psychologen en orthopedagogen. De zogeheten "werkervaringsplekken" (WEP/ leerwerktrajecten/ stages) worden door organisaties benut om starters tegen een lage vergoeding of zelfs zonder vergoeding volwaardig mee te laten draaien.

Het verbaast mij niet. Veel functies op academisch niveau kennen voor starters een traject van circa twee tot drie jaar.  In augustus 2013 heb ik bericht over de impasse waarin afgestudeerden kunnen verkeren in deze eerste jaren na de studie. Een impasse die niet alleen ontstaat wanneer de werkgever geen onkostenvergoeding biedt, maar zeker ook wanneer de werkgever die wél biedt.

Wanneer de werkgever geen stagevergoeding biedt, ziet de ex-student zich genoodzaakt om een uitkering aan te vragen om in levensonderhoud te kunnen voorzien eventuele reiskosten te dekken.  Nog problematischer is het, wanneer de werkgever wél een onkostenvergoeding uitbetaalt: deze wordt in mindering gebracht op de uitkering. Als het bedrag van de stagevergoeding hoger is dan de uitkering, komt de uitkering te vervallen, terwijl in beide gevallen het inkomen ontoereikend is om rond te komen. Een schrale troost:  het is niet waarschijnlijk dat de werkgever een bedrag om en nabij de lage inkomensgrens uitkeert.

Hoe worden de bestaande problemen nu opgelost?
Er worden nogmaals onderzoeken ingesteld, die hopelijk medio 2016 inzichten zullen bieden. Het uitbuiten van starters is zo alarmerend dat minister Asscher naar aanleiding van De Monitor "naar een plan van aanpak streeft". 
Minister Bussemaker en minister Schippers menen dat een stagevergoeding voor geneeskundestudenten die coschappen lopen niet haalbaar is, maar minister Bussemaker zal nu toch "een onderzoek instellen" naar de onevenredige financiële benadeling van geneeskundestudenten.

Voor het voorkomen van oplopende studieschulden heeft minister Bussemaker nog een troef achter de hand. Een studiekeuzecheck op de middelbare school, of een studiekeuzecheck tijdens een voorlichtingsmiddag op de universiteit zal studenten behoeden voor het maken van een verkeerde studiekeuze. Ook zal er worden gewezen op de negatieve effecten van lenen. Studenten dienen zich bewust te worden van de gevolgen van lenen in het sociaal leenstelsel. Studenten zijn genoodzaakt te lenen omdat de prestatiebeurs is komen te vervallen, maar zij moeten goed nadenken over de vraag of ze willen lenen.

Om terug te komen op de bewoordingen van de heer Duisenberg: "..ik ben blij dat dit onderzoek een einde maakt aan de fabel [leenangst, M.B.]  ...jongeren zullen geen angst hebben om te lenen en zij zullen gewoon gaan studeren".

Hoe vrij is de student in zijn of haar keuze, als een studieschuld een vast gegeven en pure noodzaak is? Dat is een vraag van andere orde. Voorlopig zijn er voldoende doekjes voor het bloeden.

vrijdag 1 januari 2016

Armoede in Nederland

Gelukkig 2016!  Een nieuw kalenderjaar, nieuwe prijzen! Een hogere zorgpremie, hogere kosten voor levensmiddelen!

Het gaat toch beter met de Nederlandse economie? Om te kunnen duiden wat de aantrekking van de economie in de praktijk inhoudt, dient men zich te realiseren dat foutmarges binnen de economie mede worden benut om hypotheses op gewenste wijze te "kleuren". Soms worden de foutmarges relatief ruim getrokken. Wat de populatie vervolgens wordt voorgehouden, is niets meer dan een voorspelling. Zo kan men concluderen dat de economie aantrekt, maar daar hoeft men geen hoge verwachtingen aan te ontlenen. Realisme is gepast; optimisme gebaseerd op een voorlopige hypothese betekent niets.

Wat ervaart men in de praktijk? Sinds 2010 is het aantal uitgesproken faillissementen van ondernemingen, die decennialang tot zelfs een eeuw lang in Nederland hebben bestaan, ongekend  Ondernemingen die nog bestaan, zetten nog vaker in op automatisering en uitbesteding om op personeelskosten te besparen. Het economisch liberalisme is veelal nadelig voor de uitvoerende en operationele niveaus. De ingrijpende wijziging van arbeidscontracten maakt het voor een groot deel van de Nederlandse beroepsbevolking moeilijk om van een bestaan verzekerd te zijn. Er ontstaat in abstracto een soort "balans": de economie trekt aan, een deel van de grote organisaties vaart wel bij de fiscale voordelen, daartegenover wordt een tak afgestoten en neemt het aantal werklozen toe. Het gevolg laat zich raden: arbeidsparticipanten die opgeleid zijn voor een specialisme, krijgen te maken met moeilijkheden op de arbeidsmarkt.

Investeringen in de kleinere ondernemingen en voordelen voor zelfstandigen werden aangekondigd. Daarmee is niets gezegd over de problemen die zich voordoen die direct betrekking hebben op het "kleine" ondernemerschap. Men denke aan de ZZP'ers die geen aanspraak maken op een uitkering.

Medio december 2015 werd erkend dat armoede in Nederland wel degelijk bestaat. Uiteraard waren direct de voorspelbare tegengeluiden te horen. Veelal de "onwetende" opmerkingen; de geliefde generalisaties en de dooddoeners. Meestal zijn deze opmerkingen afkomstig van personen die niet op een of andere wijze fiscaal, juridisch of economisch onderlegd zijn, tenzij de opmerkingen worden gemaakt door economen die  het debat pogen te sturen. Ik vind de bewuste rechtlijnigheid waarmee veel stellingen in het debat worden geponeerd, getuigen van geestelijke armoede.

"Mensen met een laag inkomen ontvangen toch subsidie"?  De huurtoeslag, bijvoorbeeld, wordt op de balans bijgeschreven aan de zijde van de inkomsten. Het nettobedrag wordt in het debat opgevoerd als een verbetering van de koopkracht. Al te simplistisch. De activa en passiva worden tegen elkaar weggestreept. Een vergroting van het vermogen is echter onwaarschijnlijk, want het geheel is onderhevig aan inflatie. Subsidies kunnen een negatieve uitkomst niet ondervangen.

Niet-realistische inzichten worden daarnaast verbonden aan het feit dat enkele gemeenten in Nederland bijzondere financiële regelingen hebben voor ingezetenen met een laag inkomen. Dergelijke regelingen op decentraal niveau zijn uitzondering op de regel.

Ik stuitte onlangs ook op de arbeidsrechtelijk gezien verbazende opmerking dat uitkeringsgerechtigden maar liefst 500 Euro zouden bijverdienen. Deze opmerking lijkt geheel op zichzelf te staan. Bijverdienen duidt namelijk niet op het genereren van een bijverdienste; het verdiende geld wordt op de uitkering in mindering gebracht, zodat per saldo een gelijkelijk bedrag resteert. Onterecht wordt aangenomen dat de bijverdienste dus een voordeel oplevert. Verdient men net iets meer, dan dreigt de armoedeval zijn intrede te doen, waarbij toeslagen komen te vervallen, terwijl het inkomen alsnog niet toereikend is. De neerwaartse spiraal is een hopeloos economisch verschijnsel.

"Armoede in Nederland is relatief". De aloude discussie! Toch mag deze opmerking wederom worden verworpen. Armoede in het ene land, wordt niet relatief door deze te vergelijken met de armoede in een land met een geheel ander prijspeil. Want het gaat om het prijspeil, niet om de koopkracht in relatie tot behoefte aan luxe.  De behoefte aan luxe wordt slechts opgevoerd om aan te geven dat Nederlanders zich arm wanen als zij zich bepaalde goederen, waaronder auto's, digitale speeltjes, maar ook dieren, hobby's en rookwaren, niet kunnen permitteren. Ik begrijp niet zo goed waarom veel mensen menen dat andermans schrijnende situatie is te relativeren door deze te vergelijken met ernstiger gevallen. Eigenlijk begrijp ik de relativeringsdrang juist heel goed: door de armoede in Nederland te bagatelliseren, heeft een buitenstaander gemoedsrust.

In werkelijkheid is er sprake van armoede waarbij het inkomen niet toereikend is na aftrek van de vaste lasten- lasten waarop men niet kan besparen, zoals huur, zorgpremie, het transportonafhankelijk tarief op de energierekening en natuurlijk het eigen risico. Betalingsregelingen houden tijdelijk uitstel of een verspreiding in, daarmee betekenen zij vanzelfsprekend geen verbetering van de koopkracht. De toereikendheid heeft betrekking op, wat na aftrek van de vaste lasten resteert voor levensmiddelen; vervanging van kleding, schoenen of de aanschaf van een koelkast, kan men de facto onder luxe-uitgaven scharen.

Beledigend voor velen en oppervlakkig is het, dat onderzoeken met enkele personen met een lage inkomensgrens, worden gegeneraliseerd. Vanwege de vermeende journalistieke waarde werd recentelijk bijvoorbeeld een twintigtal werkzoekende vrouwen met een inkomen op bijstandsniveau gevolgd en geïnterviewd. Van hen trok een deel zich terug. Er resteerde ongeveer een tiental. Van de tien deelnemers beweerde vervolgens een deel niet gemotiveerd te zijn om te werken én heel goed rond te kunnen komen; er was zelfs een auto in het spel. Dus, was de conclusie, Nederlandse werkzoekenden zouden te zeer verwend worden met een uitkering en toeslagen, iedereen kan met gemak rondkomen.

Wetenschappelijk gezien zijn dergelijke onderzoekjes een aanfluiting. Een onderzoek begint met een voorlopige hypothese. Vervolgens zoekt men de onderzoekspopulatie bijeen.Voor de validiteit en generaliseerbaarheid van de resultaten is het altijd van belang om diversiteit in de onderzoekspopulatie aan te houden. De onderzoeker kiest niet alleen de uitersten, maar trekt het gemiddelde van de resultaten uit de populatie; standaarddeviatie is een gebruikelijk verschijnsel. Foutmarges bij voorspellingen worden in acht genomen. Er wordt wel betoogd dat een onderzoeker bereid zou moeten zijn om de eigen hypothese te verwerpen. Falsificatie is in de wetenschap een beproefde methode om de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat te testen.

Wat wil nu het geval? In geen van bovengenoemde voorbeelden is het onderzoek zo opgezet. De `onderzoekers´ in kwestie zochten naar niet-representatieve deelnemers of geïnterviewden. Er zijn gegadigden van diverse pluimage, maar de werkloze vrouw met een sigaret in de mondhoek, honden, katten en een auto, is gekozen om symbool te staan voor de groep werkzoekenden met een uitkering. Zo gaat het er medialogisch vaak aan toe, al naar gelang de ideologische oriëntatie van het medium of de omroep. Het frame vervangt de onderzoeksresultaten. Een vertekend beeld. Dat armoede in Nederland bestaat is erkend, dus het fenomeen moet nodig gebagatelliseerd worden. De armoede moet toch maar zo relatief mogelijk zijn.